Date: 30/03/2023
Op het proces over de aanslagen van 22 maart 2016 krijgt de jury vandaag/donderdag na weken van getuigenissen van slachtoffers een andere soort informatie te verwerken. Er komen enkele experten spreken om de context van de aanslagen te schetsen.
Van de 113 aanslagen die terreurgroep IS pleegde buiten Syrië en Irak zijn er 108 uitgevoerd nadat de internationale coalitie was begonnen met bombarderen. Dat verklaarden een politicologe en criminologe donderdag op het proces over de aanslagen van 22 maart 2016.
Ze citeerden daarbij uit eigen onderzoek, maar moesten daarvan de beperkingen toegeven.
Criminologe Fabienne Brion (UCL) en politicologe Corinne Torrekens (ULB) werden gevraagd om te komen getuigen over het fenomeen van radicalisering.
Torrekens stak van wal door op te merken dat campagnes van zelfmoordaanslagen steeds gelinkt zijn aan conflicten, territoriale claims of militaire interventies. Ze kunnen te maken hebben met religie, maar niet noodzakelijk.
Waarna de onderzoekers eraan toevoegden dat er 113 aanslagen plaatsvonden buiten Syrië en Irak en dat 108 daarvan plaatsvonden nadat de internationale coalitie onder leiding van de VS was begonnen met bombardementen op IS.
"Het helpt om de logica te begrijpen: ze wilden druk leggen op een democratisch land om hun troepen terug te trekken. Niet de democratie an sich werd geviseerd, maar het is wel zo dat aanslagen in een democratie mediatisering generen en zo uiteindelijk ook een politieke reactie. In een dictatuur zal dat alles niet gebeuren", klonk het.
De onderzoekers benadrukten dat het belangrijk is om een onderscheid te maken tussen radicalisering en effectief een aanslag plegen. Ze legden ook uit dat radicalisering nog niet verklaart hoe zich een kleine groep vormt, zoals die achter de aanslagen van 22 maart 2016, die overgaat tot de actie. Voor zo'n groepje zijn vertrouwensbanden nodig, bijvoorbeeld tussen vrienden of familie, om uit te sluiten dat een infiltrant het project doet mislukken.
Waarna de professoren, op basis van eigen onderzoek, schetsten dat ze radicalisering zien als een puzzel, een samenspel van verschillende factoren, die ze onderbrengen in vier 'bubbels'. Zo is er de bubbel van de ideologie, die van de persoonlijkheid, die van het levenstraject en die van de socialisatie.
Zo verwezen ze naar het levenstraject van Oussama Atar, het vermoedelijke brein achter de aanslagen van 22 maart 2016, die tijdens zijn verblijf in de Abu Ghraib-gevangenis in Irak verder geradicaliseerd moet zijn vanwege de mensenrechtenschendingen die hij daar onderging. Ze legden vervolgens de link met de radicalisering van de broers-El Bakraoui, die Atar in de gevangenis in België ging bezoeken.
Na hun uiteenzetting kregen de onderzoekers verschillende vragen. Voorzitster Laurence Massart wou weten of het mogelijk was dat geradicaliseerden empathie toonden tegenover slachtoffers?
"Dat kan, ze kunnen zich daarvan ter plaatse bewust worden, in Syrië, of hier", zei Brion die er evenwel aan toevoegde dat burgerslachtoffers die de internationale coalitie maakte omschreven zouden worden in wrede termen als 'collateral damage' en dat dit er geen goed aan doet om empathie op te wekken.
Brion kreeg ook de vraag om te definiëren wat een 'terroristische aanslag' was. Ze antwoordde dat dit voor een 'zelfmoordaanslag' kon, omdat iemand zich daarbij enerzijds van het leven berooft en anderzijds een aanslag pleegt, maar dat de term 'terroristisch' complexer was.
Voor haar gaat het om politiek geweld en wat voor de ene terrorisme is, is dat voor de andere niet. Ze argumenteerde dat "verzetstrijders in de Tweede Wereldoorlog terroristen waren voor de Duitsers". Waarna de criminologe er wel aan toevoegde dat het "vreselijke" aan terrorisme is dat er "via slachtoffers druk gezet" wordt.
De onderzoekers moesten ook belangrijke vragen schuldig blijven. Zo is het niet mogelijk om via hun model te verklaren waarom iemand overgaat tot terrorisme, simpelweg omdat ze voor hun onderzoek niet hebben kunnen praten met daders, die doorgaans dood zijn.
Ze waarschuwden ook dat ze zich baseerden op een "erg klein staal" van geradicaliseerde personen die ze interviewden en dat hun resultaten dus moeilijk te veralgemen zijn.
Vanuit de jury klonken vervolgens nog meer vragen over de methodologie van de onderzoekers, die uitlegden dat ze niet meer dan een twintigtal personen geïnterviewd hebben in 2017-2018. Hun studie werd nog niet gepubliceerd, naar eigen zeggen om het risico op identificatie van hun respondenten te vermijden.
Clipped from Experten duiden radicalisering en geopolitiek in Syrië
Date: 30/03/2023